
Jurisprudentie
BH9021
Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2009-03-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers108.004.790
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers108.004.790
Statusgepubliceerd
Indicatie
Sanctie ter zake van overschrijding maximum snelheid. De standaard snelheidsmeter in een politievoertuig hoeft niet te zijn voorzien van een NMI-certificaat. Wel vloeit uit de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers voort dat de in het dienstvoertuig aangebrachte tabel gijkte boordsnelheidsmeter en het daarbij behorende certificaat geldig is voor één jaar. Geen strijd met gelijkheidsbeginsel. Geen reële mogelijkheid tot staandehouding. Sanctie terecht opgelegd.
Uitspraak
WAHV 108.004.790
28 oktober 2008
CJIB 69107241590
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Alkmaar
van 24 april 2008
betreffende
[betrokkene]
(hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt
mr. C.M.J.E.P. Meerts,
kantoorhoudende te Beegden.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 224,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 39 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 26 april 2007 op de Rijksweg A7 te Abbekerk, met het voertuig met kenteken [AB-00-AB].
3.2. De gemachtigde van de betrokkene doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij voert daartoe aanvullend aan dat de officier van justitie in het jaar 2007 steevast het beleid heeft gevoerd dat een sanctie werd vernietigd indien in het beroepschrift werd aangegeven dat aan een handelsnaam geen sanctie kon worden opgelegd. De gemachtigde merkt hierbij op dat bovendien tussen partijen in confesso is, althans in het jaar 2007, dat dit standpunt, dat aan een vennootschap onder firma geen beschikking kan worden opgelegd, juist is. Voorts voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op de verweren die hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht en die inhouden dat er ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgevonden, dat de beschikking ten onrechte aan de kentekenhouder is opgelegd, dat de meetapparatuur niet volgens de aanwijzing is goedgekeurd door het NMI en dat de meting niet conform de richtlijnen van de aanwijzing heeft plaatsgevonden. De gemachtigde van de betrokkene ziet graag dat deze verweren alsnog worden behandeld.
3.3. Het algemene beroep op het gelijkheidsbeginsel is door de gemachtigde in vele zaken aan het hof voorgelegd en in even zovele zaken verworpen. Nu de gemachtigde geacht moet worden aan de betrokkene uiteen te kunnen zetten wat de opvatting van het hof dienaangaande is, vergt het belang van de betrokkene niet meer dat de verwerping van dit verweer opnieuw wordt gemotiveerd.
3.4. De daarnaast nog aangevoerde omstandigheid, dat in eerdere zaken op grond van de door de gemachtigde geponeerde onjuiste opvatting inleidende beschikkingen door de CVOM zijn ingetrokken of door kantonrechters zijn vernietigd, maakt niet dat in de onderhavige zaak het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden, reeds niet omdat de betrokkene in deze zaak een B.V. is.
3.5. Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de staandehouding en het bekeuren op kenteken, overweegt het hof als volgt. Artikel 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
3.6. In het zaakoverzicht wordt verwezen naar het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2007, waarin de verbalisant, voor zover hier van belang, verklaart: "Ik was echter niet in staat om de BMW voorbij te gaan en deze een stopteken te geven omdat deze daarvoor te hard reed." Naar het oordeel van het hof houdt deze verklaring genoegzaam in dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. In een dergelijk geval is volgens vaste jurisprudentie van het hof staandehouding niet vereist. Voorts brengt het gegeven dat staandehouding niet mogelijk was mee dat het evenmin mogelijk was om aanstonds vast te stellen wie de bestuurder was van het voertuig waarmee of door middel waarvan de gedraging heeft plaatsgevonden. Derhalve kon, ingevolge het hiervoor vermelde artikel 5 WAHV, de administratieve sanctie worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Het hof zal daarom voorbij gaan aan het verweer dat hieromtrent is gevoerd.
3.7. Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de meetapparatuur overweegt het hof het volgende. Zoals de advocaat-generaal in zijn reactie op de nadere toelichting van de gemachtigde aangeeft, berust de veronderstelling van de gemachtigde dat de meetapparatuur waarmee de snelheidsovertreding is vastgesteld voorzien moet zijn van een NMI-certificaat op een onjuiste lezing van de regelgeving. Weliswaar schrijft het, door de gemachtigde overgelegde, eerste artikel van de Regeling meetmiddelen politie voor dat er voor een aantal meetmiddelen een verklaring van goedkeuring door het NMI moet zijn afgegeven, maar bij datzelfde artikel zijn de standaardsnelheidsmeters in politievoertuigen, zoals die waarmee de meting in de onderhavige zaak is verricht, van deze verplichting uitgezonderd.
3.8. Uit het voorgaande volgt derhalve dat voornoemde regeling niet van toepassing is op de boordsnelheidsmeter. In 2.1.1. (IJking boordsnelheidsmeter) van de bij de regeling behorende Aanwijzing staat evenwel dat de goede werking van de boordsnelheidsmeter essentieel is voor de bewijsvoering en dat er daarom in die Aanwijzing voor wat betreft de boordsnelheidsmeter wordt aangesloten bij de bepalingen die gelden voor radarsnelheidscontrolemeters, hetgeen is uitgewerkt in de daarop volgende paragrafen 2.1.2 en 2.1.3. Hieruit volgt onder meer dat de in het dienstvoertuig aangebrachte tabel geijkte boordsnelheidsmeter en het daarbij behorende certificaat geldig is voor de duur van één jaar. Uit het ijkrapport, dat zich in het dossier achter het verweerschrift van de advocaat-generaal bevindt, blijkt dat op de pleegdatum aan de voorwaarden was voldaan. Derhalve is de stelling dat de meting in het onderhavige geval niet conform de richtlijnen van de Aanwijzing heeft plaats gevonden, niet juist, zodat het hof dit betoog verwerpt.
3.9. Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de meting overweegt het hof het volgende. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer in dat hij de snelheid heeft vastgesteld door de bestuurder met een gelijkblijvende of vrijwel gelijkblijvende tussenafstand te volgen en dat de overschrijding 39 kilometer per uur bedroeg. De stelling van de gemachtigde dat de meting niet is verricht conform de richtlijnen van de Aanwijzing snelheidsovertredingen, nu de verbalisant niet heeft gerelateerd over het verloop van de tussenafstand en niet de overschrijding in het aantal kilometers heeft vermeld, mist dan ook feitelijke grondslag. Het hof zal daarom aan deze stelling voorbij gaan. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat de meting niet conform de richtlijn is uitgevoerd. Evenmin ziet het hof reden om te twijfelen aan de juistheid van de waarneming van de verbalisant. De enkele stelling van de gemachtigde dat hij het ongeloofwaardig vindt dat de verbalisant het voertuig van de betrokkene met een tussenafstand van 60 meter heeft gevolgd, acht het hof daartoe onvoldoende.
3.10. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, bestaat er geen aanleiding de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.